C.H. Beck, Rom. Vom Mittelalter zur Renaissance
2016
Een auteur die zijn boek de titel Rom. Vom Mittelalter zur Renaissance meegeeft, moet van goeden huize komen. Hij waagt zich namelijk op de schouders van een heleboel negentiende-eeuwse giganten uit de Duitse geschiedschrijving over Rome en de Italiaanse Renaissance: men denke aan Die Geschichte der Stadt Rom im Mittelaltervan Ferdinand Gregorovius of Jakob Burckhardts Die Kultur der Renaissance in Italien. De schrijver van dit boek is dan ook bepaald niet de eerste de beste: Arnold Esch was meer dan een decennium (van 1988 tot 2001) directeur van het Deutsche Historische Institut in Rome en schreef tijdens zijn lange carrière – Esch promoveerde in 1964 met een proefschrift over Bonifatius IX – talrijke boeken en artikelen over de (kunst)geschiedenis van Italië in de Middeleeuwen en de Renaissance, alsook over geschiedkundige methodologie.
Met Rom. Vom Mittelalter zur Renaissance weet Esch dan ook daadwerk nieuw licht te werpen op de geschiedenis van de stad Rome in de periode van 1378, het begin van het Westers Schisma, tot 1484, het einde van het pontificaat van Sixtus IV. Dat doet hij met een bedrieglijk eenvoudige insteek: hij bestudeert in dit boek zowel de pausen als de inwoners van de stad Rome. Dit lijkt een voor de hand liggende benadering, maar de uitvoering ervan vergt unieke kennis en beheersing van een taai bronnenapparaat. Om de mensen die Rome bevolkten tot leven te roepen maakt Esch namelijk gebruik van documenten die zijn voorgangers soms geringschatten, zoals tolregisters en notariële akten, of lokale geschiedwerken en familieboeken. Tegelijkertijd houdt hij rekening met Romes “Weltbezug”: door de aanwezigheid van de leider van de Christenheid is de geschiedenis van Rome niet aan de stadsgrenzen gebonden.
Zo biedt Esch in veertien thematisch geordende hoofdstukken een caleidoscopisch perspectief op de geschiedenis van de stad in deze overgangsperiode, met vaak verrassende inzichten op bekende thema’s. Hoewel Esch eerder beelden van de stad schetst dan dat hij een chronologisch narratief opbouwt, was een chronologisch overzicht van de pausen in de besproken periode geen overbodige luxe geweest. Hetzelfde geldt voor iets meer topografische ondersteuning dan de enkele stadsplattegrond van Rome in de omslagIn 1377 was er met het pontificaat van Urbanus VI voor het eerst sinds 1309 weer een paus in de stad, en een terugkerend thema in de eerste hoofdstukken van Esch's boek betreft de strijd die de paus aan het einde van de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw leverde om het wereldlijke gezag over de inwoners van Rome te verkrijgen. Na zeventig jaar afwezigheid accepteerden de inwoners van Rome dit niet zonder meer. Met name de Romeinse middenklasse van het zogenaamde popolo grasso– Esch bespreekt gedetailleerd de verschillende bevolkingslagen van de Romeinse samenleving – koesterde het ideaal van een commune, een soevereine stadsregering.
Door nepotisme wisten de pausen hun macht over de stad te bestendigen en het ideaal van de commune de kop in te drukken: ze steunden op getrouwen van buiten Rome die ze belangrijke posities toebedeelden. Zo maakten Napolitaanse families de dienst uit in Rome onder de Napolitaanse (tegen)pausen Urbanus VI, Bonifatius IX en Johannes XXIII, maar het waren vooral de Florentijnen die het pausdom vanaf 1400 essentiële financiële en intellectuele slagkracht gaven waarmee het de weg naar de Renaissance in kon slaan. Als bankiers van het pausdom zorgden zij ervoor dat kerkelijke gelden uit heel Europa naar Rome vloeiden; vanuit Florence, waar kunst en geleerdheid al in volle ontwikkeling waren, brachten zij het humanisme naar Rome. Steeds weer laat Esch daarbij zien wie de betrokken personen waren, wat ze deden en waar ze zich in de stad ophielden. Zo wijst hij er bijvoorbeeld op dat de Florentijnse wijk zich dichtbij de paus bevond, direct over de Engelenbrug in de rione (wijk) Ponte, hetgeen hun nauwe band met het pauselijk hof weerspiegelt. Het vermakelijkst zijn de passages over de niet-Romeinen: bij een overzicht over de activiteiten van de permanent in Rome gevestigde buitenlanders merkt hij niet zonder chauvinisme op dat Duitsers (waarmee hij de inwoners van het Heilige Roomse Rijk bedoelt, dus ook Belgen en Nederlanders) onder de bakkers in Rome erg goed vertegenwoordigd waren. Esch concludeert: “das Rom des Spätmittelalters und der Renaissance aß deutsches Brot” (p. 143).
In de laatste hoofdstukken van het boek komen verschillende aspecten van de ontluikende Renaissance in Rome aan bod. Esch laat bijvoorbeeld zien hoe men de stad en haar oudheden in de loop van de vijftiende eeuw anders ging waarnemen. Bijzonder treffend doet hij dat aan de hand van drie geheel verschillende beschrijvingen van het Pantheon die binnen zeven jaar werden opgetekend. De Neurenberger ambtenaar Nikolaus Muffel beschrijft in zijn reisverslag uit 1452 de magische aspecten van het gebouw (“dat gat in het dak moet wel het werk van de duivel zijn”); de humanist Flavio Biondo let in zijn Roma instauratauit 1445 op de zaken die hij met antieke bronnen kan boekstaven (“Agrippa heeft het gebouw laten bouwen, dat kan men zo op de voorkant van het gebouw lezen”); de Florentijnse koopman Giovanni Rucellai tekent in 1450 vooral nuchter maten op. Met zijn beschrijving van de eerste pauselijke ingrepen in het stratenpatroon (onder meer de bouw van de Ponte Sisto onder Sixtus IV, de laatste paus die Esch bespreekt) en het ontstaan van een kunstmarkt in Rome biedt Esch tenslotte interessante voorafspiegelingen van de beroemde projecten die zouden volgen.
Zo loodst Esch zijn lezers van de duistere poelen van het laatmiddeleeuwse Rome naar het bekendere vaarwater van de hoge Renaissance. Dat doet hij weliswaar in een helder Duits, maar dit boek verdient het zeker om in de vorm van een vertaling een breder Nederlands publiek aan te spreken.
Auteursbiografie:
Maurits de Leeuw is promovendus in de Oude Geschiedenis in Tübingen, maar de geschiedenis van het postklassieke Rome interesseert hem evenzeer.
Genoemde plaatsen:
Deutsches Historisches Institut in Rom, rione Ponte/Engelenbrug, Pantheon, Ponte Sisto
Recensie: Rom. Vom Mittelalter zur Renaissance